Flora op ons kerkhof

 

Foto stedelijke begraafplaats. Grafmonument Julius Sabbé en Maria Jooris

 
 

Chrysanten

 

Meer dan dodenbloemen (potchrysanten) - 28/10/1995, NB

 


Band tussen troschrysant en Allerheiligen vervaagt - 28/10/1995, DS

 


Chrysanten zijn langslapers - 19/09/1998, DS

 


Van kerkknecht naar herfstbloem - 27/10/1998, NB
CHRYSANTEN BRENGEN LEVEN OP HET KERKHOF

 


Chrysant in eigen land? - 28/10/2005, BH
Najaarsbloem raakt kerkhofimago in onze streken niet kwijt

 


De kerkhofstemming van een chrysantenkweker - 29/10/2005, DS

 
 

Mossen

 

Mossen, korstmossen en varens op muren en grafstenen van het Brugs kerkhof

Korstmossen: Placynthium nigrum.

Organismen die op steen groeien worden aangeduid als ‘epilieten’. Bepaalde mossen en korstmossen zijn daar specialisten in. Beide groepen hebben behalve de naam, overigens weinig uitstaans met elkaar. Mossen zijn een groep lagere planten, zonder vaatweefsel, die in de hiërarchie van het plantenrijk waarschijnlijk ergens tussen de wieren en de vaten in moeten geplaatst worden. Korstmossen, ook wel lichenen genoemd, zijn wat ingewikkelder organismen, in die zin dat ze bestaan uit een symbiose van een groen- of blauwwier- en een schimmelkomponent (meestal een zakjeszwam).

Op het Brugs kerkhof komen beide groepen talrijk voor, waarbij de mossen (voorlopige telling: 37 taxa) vooral onder de beschaduwing van Beuk (Fagus sylvatica) voorkomen, terwijl de meeste korstmossen (voorlopige telling: 87 taxa) het beter stellen op zonrijkere standplaatsen. We spreken van ‘taxa’ i.p.v. ‘soorten’ omdat men bij lichenen vaak ondersoorten of variëteiten onderscheidt, die niet in alle flora’s dezelfde systematische rangorde worden toebedeeld. (…)


Belang van het Brugs kerkhof voor mossen en korstmossen

Naar Vlaamse normen is het Brugse kerkhof alleen al belangrijk omwille van het grote aantal soorten mossen en korstmossen dat er voorkomt. Bovendien kunnen een aanzienlijk aantal beschouwd worden als zeldzaamheden; minstens twee soorten werden nog niet eerder beschreven voor België, terwijl vijf soorten pas recent werden beschreven voor ons land.

Chester vermeldt voor de top 20 van de kerkhoven in Groot Brittannië soortenaantallen van 101 tot 153 lichenen. Dat hoge aantal soorten haalt het Brugse kerkhof weliswaar niet, maar er worden toch reeds zo’n 76 lichenen op steen geteld en 21 soorten op bomen. Als we ook alle mossen op steen, op bomen en op de bodem daarbij rekenen halen we 124 soorten. Tegen eind 1994 hopen we een volledige lijst samengesteld te hebben. De vergelijking van vastelandlokaties met Groot Brittannië gaat ook niet helemaal op, omdat daar door de hoge oceaniteit nog aanzienlijk meer soorten gedijen.

Een vergelijking met Nederland zou al iets relevanter zijn. Alleen troffen we daar slechts cijfers aan over aantallen mossen en niet over korstmossen. Een onderzoek op 70 kerkhoven leverde gemiddeld 22 soorten op met 7 als laagste en 42 als hoogste score. Uit die vergelijking komt het Brugs kerkhof als een goede middelmaat naar voor met 37 soorten, waarvan 23 epilithische soorten, 19 terrestrische en 8 epifytische soorten.

In een studie (…) op 25 kerkhoven in het Antwerpse, kwamen gemiddeld 15 mossen voor met een minimum van 6 en een maximum van 36. In vergelijking daarmee scoort het Brugs kerkhof dus zeer hoog.

 

Vermeldenswaardige soorten

  • Mossen. Op het Brugs kerkhof komen Vetmos (Aneura pinguis) en Gewoon kantmos (Lophocolea bidentata) steenbewonend voor.
  • Korstmossen. Placynthium nigrum is onder de aspektbepalende soorten misschien wel de meest typische soort voor het Brugs kerkhof in vergelijking met andere Vlaamse, onderzochte kerkhoven.

Bron: Arnout ZWAENEPOEL, Maurice HOFFMAN en Regine VANALLEMEERSCH, Mossen, korstmossen en varens op muren en grafstenen van het Brugs kerkhof, pp. 27 t.e.m. 38, Universiteit Gent, Vakgroep Morfologie, Systematiek en Ecologie, Laboratorium Plantkunde, Ledeganckstraat 35, 9000 Gent.

 

Zalig het korstmos op het graf van de eenzame - 22/04/1996, DM

 


De opmars van de witstippelschildmos - 12/01/2002, NRC
Kortmossen profiteren als eerste van het broeikaseffect

 


Limburgse mossen geven les in luchtkwaliteit - 06/02/2006, DS

 
 

Grafbeplanting

 

Planten voor de funeraire tuin - 22/10/1994, DM
Aan sommige kerkhofblommen zit een eeuwenoude symboliek vast

Wie in de komende dagen of weken een bezoek brengt aan een kerkhof, moet van de gelegenheid gebruik maken om ook eens te letten op de vele symbolische verwijzingen naar de dood, het eeuwig leven, de vergankelijkheid van dit aardse bestaan, enz., die men er aantreft. Het moet gezegd dat bij de aanleg van begraafplaatsen de laatste decennia nog maar weinig aandacht wordt besteed aan die funeraire symboliek. Bij de keuze van bomen en struiken die men op het kerkhof plant, is die symboliek zelfs helemaal verdwenen. Nochtans bestaan er tal van bloemen en planten met een eeuwenoud dodensymboliek. Een beknopte ‘funeraire plantencatalogus’.

De ‘kerkhofblomme’ bij uitstek is natuurlijk de krysant. De geschiedenis van de kerkhofkrysant is echter van vrij recente datum. Zelfs in de tijd van Guido Gezelle was het nog op de eerste plaats een “hofsch gegroei, dat den winter komt beschimpen, met het glimpen en den gloei van uw kakelbont gebloei! (...)"
De kerkhoftraditie van de krysant is weliswaar niet helemaal onterecht. In het oude China, waar de eerste sporen van de krysant werden gevonden in 500 voor Kristus in geschriften van Confucius, was ze al het symbool van puurheid en van lang leven, omdat ze later bloeit dan andere bloemen. In Japan kreeg de krysant zelfs keizerlijke allures: sinds het midden van de 18de eeuw is ze het symbool van de Japanse keizerlijke familie. In tegenstelling tot wat velen denken, stelt de ronde bol op de Japanse vlag geen rijzende zon voor, maar een krysant.
De margriet (Chrysanthemum maximum) of veldkrysant, deelt in de symboliek van exotisch zusje.

De narcis, waarmee de Griekse dodengod Hades zijn nicht en gedwongen bruid bedwelmde, werd in de Oudheid op graven geplant als symbool van de verlammende werking van de slaap-/dood. Als lentebloeier paart de narcis deze doodssymboliek aan een vruchtbaarheidssymboliek en een teken van wedergeboorte. De narcis is traditioneel ook symbool voor de troost en het medegevoelen. De klaproos of de papaver (Papaver somniferum), waarvan de bloemen snel verwelken, symboliseert de kortstondigheid van het leven.
Omdat zij door zijn slaap- en verdovingwekkende eigenschappen in de mythologie verbonden is met de Griekse god van de slaap Hypnos en zijn Romeinse tegenhanger Morpheus, de god van de dromen, zoon van Somnus, de god van de slaap, staat zij ook symbool voor rust, eeuwige slaap en (onherroepelijke) dood. Omwille van dat laatste heeft de papaver/klaproos in de kristelijke funeraire traditie eigenlijk nooit echt wortel geschoten.
In Vlaanderen en Engeland heeft de klaproos evenwel nog een andere doodsconnotatie, met name de slagvelden van de Eerste Wereldoorlog rond de IJzer. “If ye break faith with us who die / We shall not sleep, though poppies grow / In Flanders fields”, zo schreef de Canadese dichter John McRae in 1915 toen hij in de buurt van Ieper dienst deed in een veldhospitaal. Elk jaar nog worden klaprozen op zijn graf gelegd en in Groot-Brittannië worden in november honderden papavers neergelegd op de graven en monumenten van de oorlogsslachtoffers van de twee wereldoorlogen. Zijden papavers worden verkocht om met de opbrengst ervan de oorlogsgraven te onderhouden.

Het viooltje (Viola tricolor) kwam in de funeraire symboliek terecht vanwege de Franse benaming ‘pensée’. Zijn vroege en lange bloei verklaart mede zijn populariteit op begraafplaatsen.
Ook de strobloem (Helichrysum) dankt wellicht haar populariteit in de 19de eeuw om rouwkransen te maken, aan haar Franse naam ‘immortelles’.

Gebeeldhouwde planten.
De acanthus (Acanthus mollis), die niet zozeer als levende plant maar als dekoratief element op grafmonumenten wordt gebruikt, dankt zijn funeraire symboolwaarde in hoofdzaak aan zijn stekelige bladeren die staan voor de beproevingen van leven en dood. Korinthische kapitelen en lijkwagens zouden ermee getooid zijn geweest omdat de architekten en overledenen de moeilijkheden eigen aan hun taak, hebben overwonnen.
Ook de korenaar is vooral een symbool uit de funeraire beeldhouwkunst. Het is de synthese van de verhouding hemel-aarde/man-vrouw en dus een vruchtbaarheidssymbool dat als embleem van de Egyptische zonne-/dodengod Osiris voor de natuurlijke cyclus van leven en dood stond. In de kristelijke traditie is het een symbool van de dood en de verrijzenis (de graankorrel die sterft om te voeden of te kiemen), maar men treft hem evenzeer aan in de funeraire vrijmetselaarssymboliek.
Dat geldt ook voor de lotus, die van het Middellandse-Zeegebied tot India en China met de vulva wordt vereenzelvigd en vandaar symbool staat voor vernieuwing en wedergeboorte.
De lelie (Lilium candidum) is omwille van haar witte kleur het symbool van zuiverheid, onschuld en maagdelijkheid. Als funerair symbool treft men ze vooral aan op kindergraven en bij jonge meisjes, soms met de steel geknakt.

Verwelkte rozen
De symboliek rond rozen is eindeloos. In Griekenland waren witte rozen opgedragen aan Adonis. Volgens een van de vele legendes kwam Aphrodite hem ter hulp toen hij dodelijk verwond was door een everzwijn. Ze kwetste zich aan de doornen en haar bloed kleurde de rozen rood.
In de kristelijke symboliek staat de roos voor de kelk die het bloed van Kristus opvangt of voor diens vijf wonden. Als mystieke roos verwijst ze naar Maria. Witte en rode rozen suggereren passie en zuiverheid, gesublimeerde liefde en goddelijke wijsheid, maagdelijkheid spijts de verleidingen van het leven, de gave om echte en belangeloze liefde te schenken, maar ook pijn kunnen veroorzaken. Rozen, en dan vooral de rode rozen, zijn in de kristelijke overlevering ook een symbool van het bloed van de martelaren.
In Rome werden dikwijls rozen op of bij graven geplant en de rijken zorgden via hun testament voor verzorging en indien nodig voor vervanging. De armen smeekten op bescheiden grafstenen dat voorbijgangers hun graf zouden versieren met rozen: “Sparge, precor, Rosas supra mea busta, viator.
Deze heidense praktijk werd door de eerste kristenen overgenomen. De heilige Hiëronymus, de kerkvader uit de 4de eeuw die het Nieuwe Testament uit het Grieks in het Latijn vertaalde, schreef: “De Ouden strooiden rozen over de urnen van hun afgestorvenen en gaven opdracht in hun testament dat deze bloemen hun graf moesten sieren en dat ze jaarlijks moesten worden vernieuwd. Deze bescheiden bloemen waren symbolisch voor hun verdriet. Onze kristenen waren tevreden met het plaatsen van een roos tussen de ornamenten op het graf, als een beeld van het leven.”
Nu nog bestaat in sommige landen het gebruik om, bij voorkeur in mei, rozen neer te leggen op het graf van een geliefde. Een andere gewoonte is dat iemand van wie de moeder overleden is, een witte roos draagt op moederdag. In de zuidelijke staten van de VS is het nog steeds gebruikelijk dat rijke families een deken van rozen laten maken om de kist van een familielid te bedekken.
In sommige landen wordt of werd het als een ongeluksteken beschouwd als een bruid een bruidsboeket droeg met rozen. Ze zou dan jong sterven. In Zwitserland is het woord ‘Rosengarten’ zelfs een oud eufemisme voor begraafplaats.
Geknakt of verwelkt refereert de roos aan de dood, het symbool van vergankelijkheid. De Britse dichter Edmund Spencer schreef in The Faerie Queene (1590): “Verzamel daarom de roos, zolang ze nog volmaakt is, / Want spoedig komt de ouderdom en neemt haar schoonheid zoet: / Verzamel de roos der liefde, zolang de tijd er is, / Zolang jouw liefde nog met liefde wordt begroet.

Eeuwig groen
Een van de planten die men vaak op onze begraafplaatsen aantreft is klimop. Wellicht spelen daarbij ook praktische beweegredenen mee (klimop vraagt vrijwel geen onderhoud). Qua funeraire symboliek sluit klimop aan bij andere groenblijvende planten die symbool staan voor eeuwig leven.
In de Griekse en Romeinse mythologie was Dionysus/Bacchus getooid met klimop als verwijzing naar de ongestoorde harmonie, de eeuwigdurende jeugd en de bestendigheid van de begeerte. Klimop was ook opgedragen aan de Frygische vruchtbaarheidsgod Attis, minnaar van Cybele, godin van de aarde en de oogst, en werd om die reden beschouwd als een symbool van de eeuwige cyclus van leven en dood. In het oude Egypte was klimop, analoog aan de Dionysuskultuur, verbonden aan de persoon van Osiris.
De eerste kristenen legden hun doden op het altijd groene klimopblad. Bij de Kelten symboliseerde de spiraalvormige groeiwijze naar analogie met de wijnrank, de wedergeboorte. In de middeleeuwse legende van Tristan en Isolde komen we de klimop als grafplant tegen. Hij groeit op beide graven, die door de kerk gescheiden zijn, tegen de kerkmuur omhoog en verenigt zich boven op het kerkdak als symbool voor een tot boven de dood uitstijgende liefde.
Klimop is tenslotte ook een symbool van vriendschap en trouw: ik hecht mij of ik sterf.
De maretak (Viscum album), bij de Gallische druïden bekend omwille van zijn alles genezende eigenschappen, dankt zijn onsterfelijkheidssymboliek vooral aan het groenblijvend blad en zijn voortplanting door het verspreiden van bessen door vogels.

Bomen
Veel mensen zullen een kerkhof onmiddellijk associëren met de treurwil (Salix babylonica of Salix Alba ‘Tristis’), die wellicht vooral vanwege zijn vorm met droefheid en dood in verband wordt gebracht. In het verre Oosten is de treurwilg echter, samen met de pijnboom, een belangrijk onsterfelijkheidssymbool.
De symbolische tegenhanger van die treurwilg bij ons is de acacia (Robinia pseudoacacia), die men echter weinig op onze kerkhoven tegenkomt. Mischien heeft dat te maken met het feit dat de acaciatak als funerair symbool van het leven dat de dode verlaat, zijn verklaring bijna uitsluitend in een maçonnieke kontekst vindt. Het gaat namelijk om de Hirammyte die een essentieel bestanddeel is van de initiatierite tot de 3de graad. Die myte gaat terug op de bouw van de tempel van Jeruzalem waarbij koning Salomon beroep had gedaan op de meester metaalbewerker Hiram. Hij wordt vermoord door ongedurige metgezellen die tevergeefs hadden gepoogd hem het meesterwoord te ontfutselen. Na dagenlang zoeken, ontdekken verontruste gezellen aan een bloeiende acaciatak in omgewoelde grond de plaats waar Hirams lijk werd verborgen. In de Egyptische mythologie duikt een vergelijkbaar verhaal op met de kist van Osiris’ verminkte lichaam dat dagenlang afdrijft op de Nijl, en door zijn gemalin wordt gevonden onder een acacia.

De ceder van Libanon (Cedrus libani) en de cypres (Cupressus sempervirens) zijn, vanwege hun harde, duurzame hout en groenblijvend loof, van oudsher symbolen van eeuwigheid en onsterfelijkheid. Ze domineren meestal het beeld van begraafplaatsen in zuiderse landen. Vooral dan de cypres die in de klassieke mythologie wordt geassocieerd met de wereld van Hades/Pluto, met de onderwereld. In het Oude China was het eten van cypreszaad, dat rijk was aan yangsubstantie, een garantie voor een lang leven.
Bij ons wordt de cypres meestal vervangen door soorten die beter tegen het koude klimaat kunnen: buxus, taxus en, misschien enigszins verwonderlijk, populieren.
De traag groeiende en groenblijvende buxus (Buxus sempervirens) is bij uitstek een symbool van onsterfelijkheid. Die groene kleur, kenmerk van de godin Aphrodite, maakt dat het ook het symbool is van liefde, vruchtbaarheid en dood, en op die manier een symbool van de levenscyclus. In de Oudheid was de buxus ook toegewijd aan de vruchtbaarheidsgodin Cybele en de dodengod Hades. En in de kristelijke traditie zal het ook wel een rol spelen dat de buxus, in de volksmond beter bekend als ‘palm’, op Palmzondag gebruikt wordt ter vervanging van de dadelpalmtak om de intocht van Kristus in Jeruzalem te herdenken.
Die dadelpalmtak komt overigens ook bij ons geregeld terug, maar dan in gebeeldhouwde vorm op graven als symbool van de overwinning op de dood door Kristus en als een teken van het martelaarschap. In een meer seculiere betekenis staat de palm als een symbool voor onsterfelijke roem, een herinnering aan de vroegere Olympische Spelen waar de dadelpalmtak werd uitgereikt aan de overwinnaars.
In diezelfde lijn ligt de funeraire symboliek van de laurier (Laurus nobilis) die ook vaak op grafmonumenten terugkomt. Net zoals alle groenblijvende planten symboliseert hij het eeuwige leven. Opgedragen aan Apollo is hij bij de Grieken het symbool van de door een overwinning verworven onsterfelijkheid, van militaire, maar ook van geestelijke roem. Laurierkransen vindt men dan ook op de graven van helden en geleerden, of wie daar wil voor doorgaan…
De olijfboom, die men omwille van het klimaat bij ons evenmin in levende lijve aantreft maar des te meer als versiering op grafzerken, is uitzonderlijk rijk aan symbolische connotaties zoals vruchtbaarheid, zuivering, kracht overwinning, beloning en vrede. In de joodse en kristelijke overlevering kondigde een tortelduif met een olijftakje het einde van de zondvloed aan. Sindsdien zijn beide een symbool van vrede.
In de 18de eeuw was het de gewoonte olijftakken in rouwkransen te vermengen met palmtakken ten teken van vrede en roem.

De taxus (Taxus baccata of de zuilvormige Taxus Baccata Fastigiata), een van onze alternatieven voor de zuiderse cypres, was bij de Kelten al de boom van de dood, misschien omwille van de zeer giftige bessen en takken. In de Oudheid werden takjes meegedragen bij begrafenissen en rondom het graf in de grond gestoken.

Dat ook de witte abeel (Populus alba) van oudsher een boom met funeraire symboliek is, kan misschien enige verwondering wekken. Deze snelgroeiende boom symboliseert de regressieve krachten van de natuur, de herinnering veeleer dan de hoop, het verleden meer dan de toekomst. In de Griekse mythologie is de populier opgedragen aan Herakles of Hercules die naar de onderwereld afdaalde om de waakhond Cerberus te vangen. Hij ontmoette er de nimf Leuce die door de jaloerse echtgenote van haar goddelijke minnaar Hades in een populier veranderd was. Hercules plukte enkele takjes en maakte er een krans van. De bladeren werden aan de onderkant wit van het zweet van Hercules. De populier roept dan ook gevoelens van smart, opoffering en tranen op.

Er bestaan nog tal van bomen die in min of meerdere mate een funeraire symboliek hebben.
Zo wordt de vlier (Sambucus Nigra) sinds de Kelten in verband gebracht met hekserij en dood, drager van onheil. De lijsterbes (Sorbus aucuparia) is de Keltische levensboom die de eigenschap bezat om de schim van lijken tot stilstand te brengen.
Van de zomereik (Quercus robur), traditioneel symbool van kracht, stoerheid en levensduur, maar ook van geestelijke kracht en wijsheid, is in de funeraire symboliek vooral de eiketak of kransen van eikebladeren als versiering van grafmonumenten, overgebleven. Ook de linde (Tilia), van oudsher en symbool van vriendschap en echtelijke liefde, komt slechts sporadisch voor in de funeraire symboliek.
De hulst (Ilex auifolium), met zijn altijdgroen blad en rode bessen, wijst tenslotte op eeuwig leven en vooruitziendheid. In de kristelijke kontekst staat hulst ook voor de stekels van de doornenkroon en het lijden van Kristus.

Vergeten traditie
Het is spijtig dat de meeste van deze symbolisch sterk geladen planten – op de krysant en de klimop na – grotendeels van onze kerkhoven en begraafplaatsen zijn verdrongen door planten die geen symbolische waarde hebben, maar die blijkbaar beter aansluiten bij ‘hedendaagse’ opvattingen over tuinarchitektuur.
Als ik bijvoorbeeld in een artikel over de stedelijke begraafplaats van Lommel lees dat we “gerust mogen stellen dat zich in het park een uitzonderlijke verzameling van planten bevindt”, dan vraag ik me af wat daarvan in godsnaam de zin is. Dat dit “opzettelijk gedaan is om redenen van botanische en praktische aard”, zegt veel over het gebrek aan bezinning over de eigenheid van een begraafplaats.
Ik citeer Lommel, maar ik zou evengoed tientallen ander begraafplaatsen die de laatste decennia werden aangelegd, als voorbeeld kunnen geven. Veel van die begraafplaatsen lijden aan hetzelfde euvel dat veel openbaar groen (en trouwens ook veel privé-groen) teistert: de manie om zoveel mogelijk kleuren op een zo klein mogelijke oppervlakte te willen samenbrengen. Vaak meent men dat men een soort botanische verzameling moet aanleggen met de meest uiteenlopende soorten bomen en struiken om een geslaagd groenbeeld te creëren.
Niets is minder waar. En dit geldt zeker voor begraafplaatsen waar het groen in de eerste plaats moet bijdragen tot de sfeer van serene rust en ingetogenheid. Een puur dekoratieve beplanting met magnolia’s of bolacacia’s, lavendel of potentilla, boerejasmijn of hortensia’s, is er niet op zijn plaats.
De grafstenen zelf en de vaak overvloedige versiering die de familie op en rond de graven aanbrengen, vragen niet om nog meer dekoratie, integendeel.
Nu hoeft men zich niet per se te beperken tot planten met een of andere funeraire symboliek, al vormt het wel een soort toegevoegde waarde. Maar het gebruik van een dergelijk beperkt gamma van planten kan voor minder getalenteerde ontwerpers een hulpmiddel zijn om te weerstaan aan de verleiding om te veel te planten. Wat, vind ik, zeker niet kan op een begraafplaats, zijn bontkleurige struiken en bomen. Een van de voornaamste faktoren waarom bepaalde planten, zoals hulst, buxus, klimop, taxux, enz. een funeraire symboliek hebben, is hun wintergroen blad. En dan plant men bontkleurige variëteiten! (GEP)

Dit artikel is grotendeels gebaseerd op een artikel van Marcel Celis in Epitaaf nr. 23 (april-juni 1994), het tijdschrift van de Vereniging voor Funeraire Archeologie. 

Bezoek ook www.epitaaf.org

Bron: De Morgen, zaterdag 22 oktober 1994

 


Jeneverbessen geschikt voor grafbeplanting - 27/10/1996, DS

 


Kijken naar kerkhofblommen - 26/10/2002, NB

 


Half België gaat naar het kerkhof - 28/10/2011, NB