Chambre Dood in gesprek met… FERNAND DEDUYTSCHE

Fernand Deduytsche

Fernand Deduytsche

Fernand Deduytsche, bakkerszoon uit Sint Michiels, begon zijn carrière als ambtenaar bij de burgerlijke stand te Brugge in 1975. Vanaf 1980 verbleef hij 32 jaar lang op de stedelijke begraafplaats. In 2012 nam hij afscheid als verantwoordelijke voor alle begraafplaatsen in Groot Brugge, toen hij met pensioen ging.  

Fernand Deduytsche is de man die “Chambre Dood” mee op sleeptouw nam, met raad en daad bijstond vanaf dag één (in 2012). Zo introduceerde hij ons project onder meer binnen de Stedelijke Commissie voor Graftekens in Brugge, met positief gevolg.

 

Fernand Deduytsche: ‘Humor op een kerkhof, jazeker, het bestaat.  Niet alleen die benaming van ‘Chambre Dood’ is ludiek, op de stedelijke begraafplaats vind je ook nog “Daems & C°”, te zien op een andere overgenomen concessie.  Met de opvallende ‘C°’ afgewerkt in bladgoud.  Toen Christian Daems gevraagd werd welke persoonsnamen er op de nieuwe grafsteen gekapt moesten worden, repliceerde hij: “Ik weet nog wel met wie ik geleefd heb, maar ben niet zeker met wie ik zal dood gaan.”  Op het nieuwe kerkhof van Sint Andries kan je dit gedenkschrift vinden: “Maurice ligt hier tegen zijn goesting”.  Zijn cafématen lieten dat plakkaatje maken, en hebben het op zijn zerk gezet…  

 

Kerkhof Zeebrugge (ontruiming) en Blauwe Toren (aanleg)

Halfweg de jaren zeventig van vorige eeuw, werd de ontruiming van het kerkhof te Zeebrugge gerealiseerd, dat er weg moest omwille van het nieuw geplande insteekdok van de haven. Waar vroeger het kerkhof was, liggen thans de zeeschepen voor anker. Dat betekende toen putten maken, vijf maanden lang: alles gebeurde met de hand. 798 lijken hebben we daar uit weggehaald. Sommigen daarvan dienden opnieuw gekist te worden. Allen werden overgebracht, afgezet en herbegraven op de nieuwe parkbegraafplaats Blauwe Toren. De mensen konden kiezen: ofwel de oorspronkelijke grafzerk uitbreken en laten herplaatsen, ofwel een nieuwe steen te kiezen uit witsteen, blauwsteen of graniet. Het was de Belgische Staat die de kosten betaalde, 15.000 Belgische frank voor een kleine zerk. De grafkelders stonden er nog bovengronds, maar werden opgespoten tot een berm, met dat vele zand van de grote vijver die er werd aangelegd. Op de Blauwe Toren kan je overigens duidelijk merken dat de zee ooit zo ver reikte: het lichte zand steekt er vol kleine schelpen.  

Dat lag allemaal erg gevoelig. Een volledig kerkhof verhuizen, het spreekt niet vanzelf.  Ik werkte bij de Burgerlijke Stand: alles moesten we voorbereiden. De families uitnodigen, de juiste kistpapieren in een plastic hoes stoppen. Wie was de overleden persoon, wanneer was hij gestorven, waar lag hij in Zeebrugge, wie was de vergunninghouder, waar bevond zich de nieuwe begraafplaats, voor welke tijdsduur...!?  Het gebeurde allemaal zeer nauwkeurig en plichtsbewust, tot in de kleinste details. Ik ben er daarom honderd procent zeker van dat geen enkel mens terecht kwam in een verkeerd graf. 

We wilden prospecteren hoe we dit zelf het beste konden aanpakken en bezochten daartoe enkele begraafplaatsen in Duitsland, soms honderd hectare groot, onder meer in Hamburg en Bielefeld. Eén directeur woonde daar in een grote villa, te midden op zo’n kerkhof. Steenhouwers die er in de buurt hun ateliers hielden, maakten eerst de maquette van een graf, waaraan de familie haar akkoord kon geven. Pas daarna werd het ontwerp effectief uitgevoerd, soms met formidabel resultaat. Op de Blauwe Toren is er naast het gereglementeerde gedeelte, ook het niet-gereglementeerd gedeelte met de oude graven uit Zeebrugge, die naar ginder overgebracht werden en daar herop gezet. Lanssens voerde dat werk uit. Voor de nieuwe grafjes heb ik een 200-tal ontwerpen uitgetekend, deze ook als maquette uitgesneden in plaaster: 20 cm hoog, 10 cm breed en 4 cm dik.  Drie steentjes heb ik zelf gekapt en uitgewerkt, met wat aanplanting en een bloemetje erbij. De volledige opdracht was echter voorwerp van een aanbesteding, waarna drie verschillende steenhouwers de motieven kapten die de mensen verkozen. Die ontruiming, denk ik, vond plaats in 1978 of 1979. Dankzij het stadsarchief, kan men daarvan nog een paar foto’s bekijken via www.beeldbankbrugge.be

De ontruiming van het kerkhof te Zeebrugge. Bron beeldbankbrugge.be

De ontruiming van het kerkhof te Zeebrugge. Bron beeldbankbrugge.be

 

Geur

Tijdens mijn ganse loopbaan woonde ik, naar schatting, tussen de 4.000 en 4.500 opgravingen bij. Een kindje begraven is altijd aangrijpend, triestig om uit te voeren, dat blijft het ergste wat er is. Schrikken doe ik al lang niet meer, en al helemaal niet van de geur. Die stank verleer je nooit. Kom ik op een begraafplaats, ruik ik subiet of ergens iets open ligt. Herinner de zaak Dutroux, toen ze “De Neus” inschakelden om te achterhalen waar die kinderen mogelijks begraven konden liggen? Dat hadden ze net zo goed aan mij kunnen vragen. Ge ruikt dat, en het gaat er niet meer uit. Ik hielp de opgravingen in Zeebrugge controleren. Sprong daar opeens zo’n lijkzak open en kreeg je die walm in je gezicht, die je dan moest inademen… Dat had je vast voor de ganse dag. De eerstvolgende uren moest je geen gezellig sigaartje meer willen opsteken, een lekker pintje of een potje koffie willen drinken: alles had dezelfde smaak. Zo erg is dat. De onderste boord van mijn broek was eens blijven hangen in dat lijkvocht. “Wat stink jij zo!?”, zei mijn vrouw. Die broek werd gewassen, maar de geur trok er niet uit weg. Die broek vloog daarom de nieuwkuis in, weer zonder resultaat. Deinsde men daar in de Noordzandstraat bij Madsen soms achteruit!? Vernietigen was het enige wat overbleef. Mijn kledij heb ik dan verbrand. Ook de auto, die we van de stad ter beschikking kregen, staken we in brand. Uitvaartbedrijf Van Heste mocht niet alleen alle corbillards regelen voor Brugge, maar ook de gevangenen naar de rechtbank voeren. Van Heste klaarde deze klus, met een gevangeniswagen Renault. Die oude camionette werd in het zwart gespoten, om nu vanuit Zeebrugge telkens vijf of zes lijkkisten over te brengen naar de Blauwe Toren. Ook die auto stak men naderhand in de fik. Er zat niks anders op.

Fernand Deduytsche

 

Begraven en cremeren

Heel in het begin dat ik kwam werken op de centrale begraafplaats, dacht ik nog: de grootte van dit kerkhof volstaat voor de eerstvolgende tien of vijftien jaar. Daarna ligt het stampvol, zonder enige twijfel. Ook de kerkhoven van Sint Michiels, Sint Andries, Assebroek… Overal zou het wel gauw vol komen te liggen. De uitbreiding met het aanpalende stuk grond op het stedelijk kerkhof, heb ik nog meegemaakt. De Blauwe Toren was daarom bedoeld als het nieuwe grote kerkhof van Brugge, dat alle recente vergunningen zou opnemen.  Maar gelijk ontwikkelde zich die nieuwe trend van de crematies. Aanvankelijk enkel mogelijk in Ukkel, tot zich ook in onze stad een crematorium vestigde.  Sindsdien zagen we die aantallen vermeerderen. Vroeger was men blij wanneer, na zeven of vijftien jaar, de niet vergunde zandgraven niet verlengd werden, waardoor we konden ontruimen. Totdat bleek dat we meer gingen ontruimen, dan begraven in de grond. Er werden nu meer graven weggehaald, dan er gewone begravingen bijkwamen. Bij het uitstrooien is ook geen grond vereist, de strooiweide volstaat. Dus raakten geen zandgraven meer verkocht. Hoeveel gestorven mensen worden tegenwoordig gecremeerd, twee derden, of nog méér?

Daarom komt het kerkhof hier nooit meer helemaal vol te liggen. De Blauwe Toren stond gepland op 52 hectaren, allemaal beleggingsvelden van telkens elf vakken, in bermen verdeeld. Daar is nu nog altijd ruimte zat. Alleen het plaatsen van een zerk of grafsteen vergt ruimte, gewoonlijk afgebakend bij 90 x 225 cm. Voor een columbarium is dat alweer heel wat minder, en columbaria worden net zo goed in hergebruik genomen… Grafstenen waarvan de vergunde concessietijd verstreken is worden het eerst verwijderd, terwijl de stoffelijke overschotten nog niet worden ontruimd. De overbrenging van menselijke resten naar het ossuarium gebeurt pas nadat het eigenlijke graf een nieuwe, overleden persoon kreeg toegewezen. Grafkelders worden niet langer gemetst, nu is dat standaard een betonnen bak in de grond. De grootte varieert naargelang het aantal betrokken personen, van één tot negen. Nieuwe grafplaten in marmer of graniet worden vrijwel altijd plat neergelegd, al zouden deze net zo goed rechtop mogen staan: binnen de niet-gereglementeerde zone staat het iedereen vrij te doen wat men wil aan de buitenzijde van het graf.

Stedelijke Begraafplaats Brugge

 

Gebruiken

De ‘Stedelijke Commissie voor Graftekens’ werd opgericht in 1978. Deze liet een lapidarium inrichten, op het Engelse gedeelte van het stedelijk kerkhof.  Oude foto’s van uitvaarten met paard en kar, en zoveel meer, kan je daar nog bezichtigen. Concessies werden toen verkregen via de Stad. Alle koetsen in Brugge werden getrokken door de paarden van de familie Van Hecke, gevestigd langs het Astridpark, in het huis naast café l’Estaminet, waar zich de stallingen bevonden. De moeder van begrafenisondernemer Fernand Vanheste, was daar een zuster van. Fernand zelf werd opgevolgd door zijn twee zoons, Marc en Luc Vanheste, een tweeling. 

Brugge beschikte heel vroeger over eigen begrafeniskoetsen, maar het was deze familie Van Hecke die ermee reed: zij hielden de paarden, en hadden koetsiers in dienst. Het nodige onderscheid werd gemaakt tussen een A-klasse, B-klasse of C-klasse, afhankelijk van hoeveel geld men op zak had. In de A-klasse ging de ceremoniemeester voor, met vier dragers mee voor het dragen van de kist. Pluimen op de begrafeniskoets en brandende fakkels hoorden er ook bij. Staf Messens was zo’n ceremoniemeester, een gekende persoon. Die dragers werkten als personeel bij de stad, dat waren vooral mannen van de Post, of soms enkele boeren op leeftijd. Eerst gingen ze tot bij Van Hecke, ze haalden met de koets of later een corbillard het lijk op, en zaten dan tijdens de uitvaartdienst op café. Op kosten van de ondernemer! Pinten drinken in café St. Barbe, op de hoek aan Sint Annakerk, is een voorbeeld. Een gewone mens deed geen beroep op die A-klasse, dat kostte teveel geld. De B-klasse en zeker de C-klasse hadden daarom al heel wat minder allure. Begrafeniskoetsen werden later vervangen door een gemotoriseerde “corbillard”. Zo’n lijkwagen werd tijdens de uitvaart nog gevolgd door de familie, die zich liet voeren in een lange rij van ingehuurde taxi’s. De meeste ondernemers hadden dus helemaal géén corbillard.  Eerst Van Hecke, daarna Vanheste, zij die over de concessie beschikten voor stad Brugge, hadden er misschien tien of vijftien staan, goed om tien kerkhoven te bedienen, tot in Loppem toe. Pas toen deze concessie kwam te vervallen, kort na het jaar 2000, kocht iedere uitvaartondernemer een eigen lijkwagen aan, en regelden ze voortaan zelf het vervoer. 

De eerste begravingen op het ‘Rapestik’, zoals het stedelijk kerkhof aanvankelijk genoemd werd, stuitten op heel wat protest van de Bruggelingen, die toen poogden de koetsen in brand te steken… De oude uitvaarten met paard en koets heb ik echter nooit geweten. Wel wist ik die koetsen staan: in de Raedemaekerskazerne, waar zich nu het gerechtsgebouw bevindt.  Beeld je vandaag maar eens in: zo’n uitvaart met paard en koets, nu over de Expressweg getrokken, naar het crematorium toe in de Blauwe Toren… Eénmaal voorzagen we toch in zo’n begrafeniskoets, die moest uitrijden bij het Museum voor Volkskunde langs de Rolweg, voor een film die daar opgenomen werd, naar werk van Stijn Streuvels. 

Stedelijke begraafplaats Brugge, Chambre Dood


Steenhouwers

Rond de stedelijke begraafplaats situeerden zich nog vier steenhouwers, in mijn beginperiode.  Als je naar het kerkhof toe stapte, vond je aan linkerzijde vader Raymond Lemmens en zoon Marcel Lemmens. Vader Jules Eneman en zoon Arthur Eneman situeerden zich aan rechterzijde. In de Kleine Kerkhofstraat twee anderen: het bedrijf van Trio en nog iemand wiens naam mij nu ontsnapt. In de Brugse Kerkhofstraat, naast het roemruchte café ‘Beter Hier Dan Verder’, kenden we Julien Roose: hij onderhield de grafzerken, kuiste ze, zette bloemstukken bij. Nu blijft daar niemand van over. De laatste die stand hield, tot de man gestorven is, was Eneman. Van die steenhouwers die vroeger actief waren, hebben er veel hun ambacht stil gelegd omdat er niet langer genoeg grafzerken te leveren waren. De vierkante steentjes voor het columbarium, boven de urnekelder of urne in een zandgraf, al of niet met een monument erbij, kregen nu de voorkeur. Dus, dat was niet vet. Al die stielmannen gingen zich dan maar toeleggen op de bouwsector. 

Soms merk je op het kerkhof eenvoudige zerkjes op, die dan wel met de hand gehouwen zijn. Van elektrisch aangedreven machinewerk was nog lang geen sprake. Die steenkappers beschikten slechts over hun hamer, een beitel en hun twee blote handen. In het begin dat ik op het kerkhof actief was, wilde ik zelf leren steenhouwen. Omwille van mijn beroep wilde ik weten wat dat inhield en de ervaring van dit ambacht leren kennen. Gedurende een tweetal jaar trok ik daarom naar de steenkapperij van Leon Willems, vader van Gerard Willems en Henri Willems, langs de Astridlaan in Assebroek, die een fameuze steenkapper in huis had, Julien genaamd. Op zijn veertiende was hij begonnen in het atelier van Raymond Lemmens. Julien was een rustige mens, die gezapig sprak, hij woonde in Veldegem. Zag je hem bezig aan het werk, wel, die man speelde daarmee. Hij kapte met de beitel in steen, zoals anderen met de pen schrijven op papier.  Zolang je toekeek op zijn handwerk, kreeg je de neiging om te denken: “Zo moeilijk kan dat steenkappen toch niet zijn!?” 

 
 

De eerste steen die ik kapte was bestemd voor de vrouw van dokter Vergison, in het columbarium Blauwe Toren. Behalve die medaillon met een duif op, waren dat uitwendige letters, een centimeter buiten de achtergrond. Eerst wou ik alles wegzagen wat van die achtergrond weg mocht. Maar Julien merkte op: “Fernand, jij wilde toch leren steenhouwen? Dan heb je geen machine nodig, kap dit maar gewoon met jouw handen weg!” Kijk, pas dan weet je hoe laat het is. Dan pas besef je wat het echt betekent. Een beitel hou je vast tussen pink en ringvinger. Hield Julien zijn beide vingers gesloten, dan paste die beitel nog in dat gapende gat.   

Zag je die mannen ciseleren, dat ging geweldig rap. ‘Tiktiktik’, ze verplaatsten dat beiteltje en opnieuw ‘tiktiktiktik’, ze waren aan de slag. Een paar graven links van ‘Chambre Dood’, bevindt zich de oude grafzerk van Johannes Grossé. Het ziet er gewoon uit, maar het blijft toch met de hand gekapt, zo lijnrecht als het is. Nu wordt dat soort werk machinaal gefreesd, zelfs in graniet. 


Vakmanschap

De West Vlaamse steenhouwers stonden erg hoog aangeschreven, de beste van allemaal.  Zij waren het die weggelokt werden naar Frankrijk, om daar bijvoorbeeld de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal van Chartres te helpen restaureren. Allemaal anonieme stielmannen, er zijn mij geen namen van meester-steenkappers bekend. Wel staat hier in Vak 38 het grafmonument in blauwe natuursteen van Eugenius Lefebure (1821-1983), die behalve marmerbewerker ook gemeenteraadslid was van Brugge. 

Dit vakmanschap van steenhouwers vergde uiterste precisie. Julien heeft mij op het stedelijk kerkhof voor het eerst die bloemensculptuur getoond, gehouwen uit een blok witte marmer, in Vak 26: “Dat is het fijnste werk dat ik hier ken”, vertelde hij, “zoiets bewonder ik ten zeerste. Hoe lang niet heeft die steenkapper hieraan gewerkt!? De krullende takjes en blaadjes van die rozenrank laten helemaal los van hun achtergrond, je kan er zelfs jouw vinger achter steken. Formidabel vakwerk, zo verfijnd vanuit één blok steen gekapt.” 

 
 

Gekapt werd er meestal in de Belgische blauwe hardsteen, uit de Henegouwse steengroeven van Soignies. Kijk in het rond: als vanouds tref je hier het harde graniet niet aan, of het zou een recent stuk moeten zijn. Als je daarin met de hand moest kappen, spatten de gensters en het vuur van onder jouw beitel weg. Wel zie je de ideale Balegemse witsteen, bijna net zo hard als blauwsteen. De Franse witsteen Vaurion die zachter is, afkomstig uit Massangis, neemt water op en wordt rap groen. 

Een steenhouwer met eigen steenhouwerij in Diest, lesgever ook, legt daar geregeld alle werk stil, om op kerkhoven de grafzerken en het oude steenhouwerswerk te gaan bekijken. Op een dag stond hij hier in Assebroek op de stedelijke begraafplaats, met zijn twee zonen en een knecht erbij. ‘Mijnheer’, zei hij, ‘van alle kerkhoven die ik reeds bezocht heb, bevindt het schoonste steenhouwerswerk zich in Brugge.’ Tijdens een Open Monumentendag stond hij hier nogmaals, deze keer vergezeld door een tiental personen. “Als je ooit eens in Diest passeert, moet je zeker bij ons binnenspringen”, nodigde hij uit.

 

Grafrestauraties

Een monument dat aangegeven staat als beschermd, werd ofwel omwille van het monument, ofwel omwille van de persoon beschermd. Deze graven worden niet verkocht voor hergebruik. Beeld je maar eens in: een nieuwe concessie voor het graf van Guido Gezelle? Bijzondere graven in “Eeuwige Vergunning” stonden decennia lang in verval, werden dan door de stad gerestaureerd, maar komen na restauratie niet meer in aanmerking voor hergebruik. Dat lijkt mij géén goede beslissing. Worden die graven wel doorverkocht, in een hernieuwde concessie aan derden, dan gaan de mensen daar opnieuw zorg voor dragen. Nu wacht alleen opnieuw het verval, ondanks die restauratie bovengronds, die de stad heeft betaald. 

Mossen op grafmonument

Omdat men het zo mooi vroeg, laten we de mossen hier met rust: we verwijderen ze niet.  Toch moet je altijd een keuze maken, bij restauraties kan het niet anders.  Het neogotische grafmonument van Jacques de Mersseman, in vak 18, was onze duurste restauratie: 800.000 Belgische frank, in 1993. Het borstbeeld werd toen volledig vernieuwd, dat kruis bovenaan opnieuw uitgevoerd. In 2014 werd het monument opnieuw gerestaureerd, en afgewerkt in kalkverf – de onderlaag moet kunnen ademen, anders bladdert die verf in de kortste keren af.  Een restauratiebedrijf zoals dat van Arthur Vandendorpe stelt hoge eisen aan allerlei vaklui, zoals metsers of timmermannen. Vandendorpe restaureerde hier onder meer de neogotische kapel (1985-1992).

 

Grafmonument van Jacques de Mersseman, vak 18

 

 

Grafconcessies

Zoveel graven stonden in verval. Ze stuikten in mekaar, de brokstukken moesten we wegnemen. Er werd niets meer mee gedaan, men dreigde die graven kwijt te zijn voor altijd. Alles laten restaureren was onbegonnen werk, dat kostte teveel geld. En zelfs na restauratie: die monumenten werden niet langer onderhouden. Maar draag je deze over aan de mensen… Dan willen ze beginnen kuisen, en toezicht houden. Mijn idee was om oude, verlopen grafconcessies te herbestemmen. Ik heb dit concept voorgesteld aan de stedelijke grafcommissie, met positief gevolg, circa 1984. Een jaar later werd langs de hoofddreef van het kerkhof, in Vak 9, de eerste concessie verkocht voor hergebruik, aan advocaat Willem Willems (1913-1985). Zeker een primeur voor België! Pas onlangs vernam ik dat een stad in Nederland, ik denk Maastricht, krap een jaar eerder uitpakte met dezelfde benadering. In 1985 werd de oorspronkelijke tekst op de oude grafsteen eerst nog weggeslepen, en vervangen door de nieuwe gegevens. Dat was een beginnersfout, waarvan men redelijk snel is afgestapt. Na een drietal dergelijke ingrepen, besliste de commissie: dit laten we niet langer toe. De originele namen op de grafstenen dienden voortaan zichtbaar te blijven. 

Hergebruikt grafmonument Devaux-Chantrell met originele namen

Stad Brugge was een pionier inzake de herbestemming van verstreken grafconcessies. Sinds de eerste toekenning, dertig jaar geleden, zijn het er vandaag ongeveer 150 geworden. Vooral de laatste jaren vermeerdert die belangstelling. Ons initiatief ondervond heel wat interesse, dankzij een algemene persbelangstelling.  Persoonlijk ben ik er toch een paar keren mee op televisie geweest: op VRT en VTM, ook op Focus. De stad Antwerpen reageerde. Andere steden en gemeenten volgden: ze kwamen in Brugge prospecteren, en vroegen hier om uitleg. Ook elders, zoals in Leuven, gaf ik die toelichting. 

 

Bloemen

Bij de mensen die graag een kerkhof bezoeken omwille van de mooie dingen die er te zien zijn, is de belangstelling niet verminderd. Wel komen er minder familieleden opdagen, om hun overledenen te groeten. Niet zo erg lang geleden verzamelden de families zich nog bij opa en oma, of bij de ouders – het maakte niet uit bij wie - waarna men gezamenlijk naar het kerkhof trok. Zeker met Allerheiligen was dat zo. Soms bezocht men die dag drie of vier kerkhoven tegelijk. Toen ik pas aangesteld werd, in 1975, trok met Allerheiligen nog altijd een stoet van volk naar het kerkhof, de ganse dag door. Vanaf de Baron Ruzettelaan, en dat langs weerszijden in de Brugse Kerkhofstraat, stonden bloemenverkopers opgesteld. Je kon bij hen die grote en dure chrysantenbollen kopen. Dreigde het een nacht te vriezen, waren ze gelijk kapot. Kleine chrysantjes zijn beter tegen de vorst bestand.

Maar die belangstelling vermindert. In de periode van 1 november worden nu beduidend minder bloemen verkocht. Op de kerkhoven dalen de bezoekersaantallen jaar na jaar. Thans komt men drie of vier weken voordien naar het graf, men kuist het een beetje op, men zet er een bloemetje bij. Daarna keert men niet meer terug. Vroeger zag je altijd mensen lopen: ze waren een graf aan het kuisen, je hoorde iemand schuren of wrijven, je zag iemand bloemetjes planten. Vandaag krijgen de overleden oma of opa, vader of moeder op het kerkhof veel minder aandacht dan voorheen. Andere tradities houden stand. Iedere eerste november, na het Te Deum in de Onze Lieve Vrouwkerk, nemen het schepencollege en de provinciegouverneur de ingehuurde autobus, die stopt op het einde van de Brugse Kerkhofstraat. Met het muziek van de Scouts voorop, komen ze naar het kerkhof toegestapt. Militairen zijn ook aanwezig: bij de begraafplaats der gesneuvelden leggen zij hun bloemenkrans neer. 

 

Fernand Deduytsche

 


Rondleidingen

Kurt Götze, de eerste persoon die ermee begon rondleidingen te verzorgen op dit stedelijk kerkhof, kreeg het vuur door mij aangestoken, zo zegt hij toch zelf. Kurt richtte met zijn kompaan Geert Gruyaert de vereniging S-wan vzw op. Beiden zijn ze uitstekende kerkhofgidsen. ‘Het Rapestik, in ongewijde grond’, zullen ze jou vertellen, ‘was aanvankelijk bedoeld voor ontspoorde personen zoals echtgescheidenen, zelfmoordenaars, hoeren, en dergelijke. Vandaag liggen in diezelfde uithoek de nonnetjes begraven.’

In de loop der jaren viel dat onderscheid weg, tussen gewijde en ongewijde grond. Vroeger kwam ook altijd een pater van Steenbrugge mee tijdens een begraving, nu allemaal verleden tijd. De eerste die ik gekend heb was pater Leander, 82 jaar oud en steeds aan het brevieren, op zijn carré sloffen. Altijd met zijn pijp: kwam hij bij mij zitten in het secretariaat, stonk mijn bureau als de pest. Pater Leander eiste discipline.  Waren wij de voorgangers tijdens een uitvaart, en werd er achter onze rug teveel gebabbeld door de familie, hield hij stil en draaide zich om. Eerst zei hij niets, vroeg dan om respect, en stapte weer verder.  De laatste is pater Jozef geweest, tot een jaar of zeven geleden. Jozef was overigens geen pater, maar een broeder: iemand die ooit een grote beenhouwerij bezat, de markten deed en met vier kinderen de huwelijkse staat had gekend. Na het overlijden van zijn echtgenote, trad hij het klooster in. De man leeft nog, trouwens. 


© Alex Calmeyn, 20.09.2014