Nieuwe PERSKNIPSELS

In de kijker

 

Brugse kerkhoven opgeknapt - 09/02/2011, NB

 


Brugse begraafplaatsen worden groener - 11/02/2011, B

 


Waardevolle monumenten in Sint Kruis gerestaureerd - 11/05/2011, NB

 


Geen putjes meer graven voor bloemen op kerkhof - 26/10/2011, NB

 


Kerkhoven worden beter beveiligd - 21/03/2012, NB

 


Belangrijke grafmonumenten gerestaureerd - 03/04/2012, NB

 


Personeel stedelijke begraafplaatsen krijgt etiquetteles - 25.10.2013, NB

 


Etiquetteleer op begraafplaatsen - 01/11/2013, BH

 


Voetbalsupporters plas niet op overledenen - 31/10/2014, NB

 


Kevin Rombauw al vijf jaar grafdelver in Brugge - 31/10/2014, NB

 

Hier, een stukje graszode om uw leed te verlichten - 19/09/2015, NB

 

Europese Week

 

Brugge zet opnieuw kerkhoven in de kijker - 25/05/2011, NB

 


Kerkhoven in de kijker - 27/05/2011, BH

 


Kerkhof in de kijker - 17/05/2013, BH

 


Europese Week van de Begraafplaatsen - 2013, BRUGGESPRAAK

 


Ontdek de Brugse kerkhoven - 16/05/2014, BH

 


Wandelingen, verhalen en blik achter de schermen - 20/05/2015, NB

 
 

Oude persknipsels

 

In 1921

 

STERFGEVALLEN. Beeldhouwer Pickery overleden.

Maandag is de alom gewaardeerde kunstenaar, beeldhouwer G. Pickery, na eene langdurige en smartvolle ziekte te Brugge overleden. De verdiensten van den afgestorvene zijn algemeen bekend en hebben zijnen naam met dezen zijner geliefde moederstad voor altijd vereenzelvigd. Pickery was immers door en door een Brugsch artist, en niemand beter dan hij, wist in het marmer en het steen het kenmerkend karakter van het eeuwenoude Brugge weer te geven. De aflijvige kunstenaar, leeraar aan de Koninklijke Akademie van Schoone Kunsten en Ridder der Kroonorde, telde niets dan vrienden; zijn afsterven op 59 jarigen ouderdom is zoowel voor de Vlaamsche Kunst als voor zijne achtbare familie te vroeg gekomen. Aan deze laatste betuigen wij onze innige deelneming in haar diepen rouw.

 

Lijkrede uitgesproken op het graf van wijlen den Heer Gustaaf Pickery, op 3 Maart 1921, door M. Flori Van Acker, Bestuurder der Akademie:

 

Mijne Heeren,

Nogmaals komt het wreede lot het Leraarskorps der Akademie gevoelig treffen. Pas twee maanden geleden brachten wij hier ten grave de stoffelijke overblijfselen van onzen diepbetreurden Vriend De Loose. Vandaag staan wij voor het open graf van onzen duurbare kunstvriend en medeleeraar, den Heer Gustaaf Pickery, die na eene langdurige en pijnlijke ziekte bezweken is.

De dood van onzen verdienstelijken kunstmakker is voor onze school en voor de stad Brugge eene zware beproeving, een groot verlies, en het is met een gevoel van weemoed dat ik hier eene laatste hulde breng, een laatste vaarwel zeg aan den veel te vroeg gestorven vriend. Mochten de woorden van innige verkleefdheid, van deelneming in hun verdriet, van stille bewondering voor zijn werk weerklank vinden in het gemoed van zijne zoo teergeliefde kinderen en zijne diepbeproefde gade.

Gustaaf Pickery was de zoon en tevens ook de leerling van den zoo goedgekenden Brugschen beeldhouwer Hendrik Pickery, wiens ingeboren talent hij overgeërfd had. Hij volgde van jongs af de leergangen der Brugsche Akademie en toonde er veel aanleg. Na lang in Antwerpen te hebben vertoefd trok hij naar Parijs, alwaar hij zijne kunststudiën voleinde, en daarna kwam hij naar Brugge terug.

Het is alsdan dat hij in de tentoonstelling van de ‘Champs Elysées’ te Parijs in 1888 eene eerste Eervolle Melding verwierf met het standbeeld van Jan Palfyn, den uitvinder van de forceps. Hij vestigde zich hier en werd al spoedig door iedereen geacht en bemind. Hij werkte in de stille eenvoudigheid van het vaderlijk huis en volmaakte steeds zijne groeiende waardigheid.

Gustaaf Pickery was een echte vlaamsche beeldhouwer; hij bezat veel begaafdheden. Wars van het aanstootgevende grove waarmede sommige moderne kunstenaars zoo dwepen en hoog oploopen, zocht hij onbeschroomd in eigen kunst de poësie der werkelijkheid weer te geven. Schoonheid, waarheid, natuur en kunst samen te verbinden, dat was zijn doel. Hij wist de kalme gemoedelijkheid van het onderwerp met hooge vlucht te paren. In zijne kunstgewrochten zit niets zonderlings, niets overdrevens, alles is natuurlijk, alles is ongezocht. Zijne borstbelden zijn sprekend van gelijkenis en dit van zijnen vader namelijk is een echt meesterwerk dat wij met vreugde in marmer in het moderne Museum zouden willen zien prijken.

Het ware te lang hier de geheele rij van kunstwerken te vermelden, die wij aan de verbeeldingskracht en ’t vernuft van onzen stadgenoot te danken hebben. ‘Brugge’s Ontwaking’ nochtans is een zijner werken waarmede hij den grootsten bijval genoot. ‘Brugge’s Ontwaking’ is het belichamen van eenen droom, die het Noordelijk Venetië gedurende twintig jaar in zijnen schijnslaap heeft gekoesterd. De Maagd van Brugge rijst uit haren sluimer; zij heft den sluier naar omhoog die haar gelaat bedekte, terwijl aan haar voeten Mercurius haar de hervonden kroon, zinnebeeld van weelde en pracht aanbiedt en het eerste schip ‘Brugge-Zeehaven’ onder het hooge gewelf eener brug naar de herboren Handelsstad zijn steven richt. Aan de voorkanten van de brug zijn de medaillons van de Vaders der nieuwe haven Baron de Maere en Graaf Visart aangebracht.

De opvatting van dit ontwerp is zinnebeeldig, maar de voorstelling houdt meer van de wezenlijkheid dan van het bovennatuurlijke en al de deelen harmoniseeren zich met elkander, zonder nochtans aan de hoofdgedachte afbreuk te doen. Het geheel is sober en indrukwekkend. Hoe schoon die ontwakende maagd, hoe slank van gestalte, hoe lief die kleine Mercurius ! Zoo edel en verheven is de gedacht die eenen zoon van Brugge bezield heeft om de herboorte zijner Moederstad te verheerlijken, en even zoo voortreffelijk is ook zijne kunst, waardoor hij die gedachte uit het onstoffelijke heeft weten te doen herleven en aanschouwelijk te maken. Zulke kunst is groot en spreekt tot het hart. ‘Brugge’s Ontwaking’ is eene der meest gevierde werken van onzen Brugschen kunstenaar.

Nevens de aanzienlijke lijst van groepen, borstbeelden en figuren van vroeger, heeft in de laatste tijden Gustaaf Pickery een aantal werken laten verschijnen die in alle hoek van ons Land zijne faam verkonden. Het is met een benepen hart dat ik bekennen moet dat hij is heen is gegaan juist op het oogenblik dat alles hem toelachte en dat de kunstgodin zijn hardnekkig streven beantwoordde en hem haren mildsten zegen schonk.  Zijne Majesteit de Koning vereerde hem met het Eereteken van de Kroonorde en het Staatsbestuur verleende hem onlangs het Burgerkruis 1ste klas.

Korts na zijnen terugkeer in Brugge en wel feitelijk in het jaar 1894 werd hem het leraarsambt der Boetseerkunst in de Brugsche Akademie aangeboden. Gedurende 27 jaren hebben opvolgende geslachten zijne leeraarsbevoegdheid aan het werk gezien en het was ook daar dat hij de volle maat van zijne toewijding, van zijne kunst gaf. Zeer veel heeft hij bijgebracht tot de ontwikkeling der jongere talenten, die aan zijne leiding toevertrouwd waren?. Zijne oud-leerlingen belven hem, door de wisselvalligheden van het leven heen, eene dankbare herinnering bewaren. Die erkentelijkheid zal bij hen blijven voortleven en wij, zijne vrienden van het Leraarskorps zullen zijn aandenken behouden, als dit van een trouwen vriend, van een rechtschapen en eerlijken man voor wien de kunst alles was.

Gustaaf Pickery ! in naam van het Leeraarskorps der Brugsche Akademie zeg ik U vaarwel. Uw afsterven heeft ons pijnlijk geschokt, diep beproefd en eerbiedig buigen wij ons voor uw lijk en deelen wij de smart uwer dierbare gade en uwer geliefde kinderen. Als kunstenaar hebt gij met groot talent de faam onzer school en den kunstroem van Brugge hoog gehouden. Wij zullen het ons ten plichte rekenen uw werken en uw streven indachtig te zijn, uw leven en uwen arbeid zullen wij doen kennen, waardeeren en beminnen. Uwe naam zal met gulden letteren in de jaarboeken der Brugsche Akademie aangeschreven staan en de goede God zal u het loon schenke, voorbehouden voor henb die gelijk gij gansch hun leven gewijd hebben aan de kunst, aan de grootheid en de schoonheid hunner Moederstad en ruimschoots en gewetensvol hunnen plicht volbrachten.  Vaarwel Vriend Gustaaf, rust in vrede!

Bron: Brugsch Handelsblad, Maart 1921.

 

In 1923

 

PICKERY HULDE.  Ter gelegenheid der onthulling eener bronzen gedenkplaat op het graf der twee Brugsche Kunstenaars-Beeldhouwers Hendrik en Gustaaf Pickery, wordt een groot huldebetoon ingericht op Zondag 14 October a.s..

Het Brugsche Volk dat nooit ten achteren bleef waar het gold zijne kunstenaars te huldigen, zal ook thans het zijne willen bijdragen tot eene laatste en dankbare vereering van twee kunstenaars, die den Brugschen kunstroem zoo hoog hebben weten te houden: in massa zal het deel nemen aan dit huldebetoon, op touw gezet door Oud-leerlingen en bewonderaars der twee afgestorvene kunstenaars.

Daarom worden alle kunstbeoefenaars, leerlingen onzer Akademie en kunstscholen en allen die in kunst belang stellen uitgenoodigd deel te willen nemen aan de betooging die op Zondag 14 October om 10 ½ uur zal plaats hebben. Een stoet, gevormd door maatschappijen en allen die er willen aan deel nemen zal van uit de Beenhouwersstraat, waar voornoemde beeldhouwers jaren lang geleefd en gewerkt hebben, de hulde der stadgenooten gaan brengen op het graf van Hendrik en Gustaaf Pickery.

Bron: Brugsch Handelsblad 15.09.1923

 

PICKERY HULDE. Wij herinneren er aan dat het morgen Zondag is dat de huldebetooging Pickery plaats heeft. Om 10 ½ uur zal een stoet, gevormd door maatschappijen en allen die er willen aan deelnemen, van uit de Beenhouwersstraat de hulde der stadgenooten gaan brengen op het graf van Hendrik en Gustaaf Pickery. Een viertal muzieken zullen aan den optocht deelnemen.

Bron: Brugsch Handelsblad 13.10.1923

 

De Huldebetooging Pickery

In de Beenhouwesstraat werd Zondagvoormiddag een stoet gevormd voor de gewezen werkplaats der Brugsche kunstbeeldhouwers Hendrik en Gustaaf Pickery, ter gelegenheid van de onthulling op het stedelijk kerkhof van een bronzen gedenkplaat op het graf van beide kunstenaars.

Talrijke maatschappijen van alle politieke gezindheid namen aan de betooging deel. De leerlingen der plaatselijke Akademie van Schoone Kunsten waren gevolgd door vele oud-leerlingen en het leeraarkorps. Verscheidene muzieken voerden treurmarschen uit. Op den doortocht waren vele huizen bevlagd.

Op het kerkhof schaarden zich de vlaggen der deelnemende vereenigingen rondom de grafzerk. Voor de familie van de afgestorven kunstenaarss, voor de schepenen Ryelandt en Viérin en voor talrijke vrienden en vereerders, nam M. Flori Van Acker, bestuurder onzer Akademie, in zijne hoedanigheid van voorzitter van het inrichtingskomiteit het woord en bracht hulde aan het talent van de betreurde kunstenaars. Hij besprak achtereenvolgens de kunstwerken van vader en zoon Pickery en herinnerde er aan dat het schoon werk ‘Faun en Kind’ van Hendrik Pickery, op de Wereldtentoonstelling te Parijs in 1867 een gouden medaille verwierf. Dan zij wijlen Staatsminister Jules Van Praet, werd dit werk in marmer uitgevoerd en in het Brusselsch Museum geplaatst, terwijl de stad Brugge het model aanwierf. Onder de verdienstelijke werken van Gustaaf Pickery haalde spreker het grootsch werk ‘Brugge’s Ontwaking’ aan. Hij drukte den wensch uit dat laatstgenoemd beeld door toedoen van de stad aan den ingang van het stadspark zou geplaatst worden.

Namens de leerlingen der Akademie werd het woord gevoerd door den jongen heer Leegenhoek. Ook M. Hendrik Laloo, oudleerling van Gustaaf Pickery, gaf een overzicht van de werken van kunstenaars die tot eer strekken der Vlaamsche beeldhouwschool.

Onder de voornaamste werken van Hendrik Pickery telt men: ‘Faun en Kind’ in het Koninklijk Museum te Brusse; Jan Van Eyck en Hans Memling, te Brugge; Jacob Van Maerlandt, te Damme; De Bériot, in de Kon. Belgische Akademie; ‘Vergiftigde Slaaf’ en ‘De Schipbreuk’, dit laatste uitgevoerd voor de tentoonstelling te Brussel in 1880.

Van Gustaaf Pickery stippen wij aan: ‘De Zangeres’, die voorkwam in het Salon der Champs Elysées te Parijs; ‘Winter’, een Brugsche vrouw in kapmantel; ‘Palfyn’, die een eervolle vermelding genoot in het Parijsch Salon in 1883; het borstbeeld van barones Liedts, in het Kantmuseum te Brugge; voor het stadhuis te Damme leverde hij Philips van den Elzas, Johanna en Margareta van Konstantinopel, Karel de Stoute en Margareta van York; ten slotte heeft men dan het schoon borstbeeld van zijn vader en het grootsche ‘Brugge’s Ontwaking’.

Namens de familie dankte M.A. Pickery voor de hulde aan zijn vader en zijn broeder gebracht en betuigde zijn dank aan beeldhouwer Karel Laloo die met zooveel gevoel de gedenkplaat had vervaardigd. Aldus herdacht Brugge op waardige wijze de nagedachtenis zijner twee befaamde zonen.

Bron: Brugsch Handelsblad 20.10.1923

 

In 1924

 

INGEZONDEN. OP HET STEDELIJK KERKHOF.

Tijdens de zitting van den gemeenteraad op 25 Januari ll. werd de hulpgrafmaker aan ons stedelijk kerkhof van zijnen dienst afgesteld om reden van zijnen grooten ouderdom, 79 jaar. Deze man had 49 jaren lang zijn lastig en tevens zeer onaangenaam werk onberispelijk volbracht. Thans wordt hij in zijn ambt door twee jonge werklieden vervangen. En wilt gij weten, heer Uitgever, wat de gemeenteraad toegestaan heeft als belooning voor zijn lang zwoegen? De som van 750 fr., jaarlijksch hulpgeld!

Kon men hem niet behouden, al ware ’t maar tot het reinigen en verfraaien van ons kerkhof, toestand die zo dikwijls te wenschen overlaat. Mochten de heeren gemeenteraadsleden deze zaak eens grondig onderzoeken en wat verbetering brengen in het lot van dezen ouden en verkleefden werkman.

Aanvaard, heer Uitgever, enz.

Bron: Brugsch Handelsblad 16.02.1924

 
Publi Vercagne - 1925, BH

Publi Vercagne - 1925, BH

 

 

In 1927

 

Op het Kerkhof

Bij een bezoek dat wij dezer dagen aan het stedelijk kerkhof brachten, konden wij vaststellen hoe de vereering der dooden zich al meer en meer uitdrukt in prachtige grafmonumenten. In den laatsten tijd zijn er verscheidene grootsche gedenkteekenen opgericht geworden.

Nu is men er bezig een indrukwekkend praalgraf te bouwen, dat in afmetingen en pracht alles overtreft wat tot hiertoe werd opgericht. Het is eene gansche kapel, gesteund door zuilen en overwelfd met een koepel. Het ontwerp is van wijlen bouwmeester Et. Timmery. Voor de familie die de opdracht gaf, is dit kostelijk praalgraf een geldbelegging…

Bron: Brugsch Handelsblad 11.06.1927

 
Publi Bruynooghe - 1925, BH

Publi Bruynooghe - 1925, BH

 

 

In 1928

 

INGEZONDEN.  Diefstallen op het kerkhof

Heer Uitgever, Sedert eenigen tijd worden er op ons Gemeente kerkhof gedurig bloemen en planten ontvreemd van de graven onzer duurbare overledenen. Ik heb dit een dezer dagen persoonlijk ondervonden. Dank zij zijn groote waakzaamheid, is de oppergrafmaker er eindelijk in geslaagd de dieven en grafschenners aan te houden. Natuurlijk werd er daarover klacht ingediend. Het is te hopen dat de klacht niet in de scheurmand zal vliegen, zooniet zal er nooit een einde komen aan dat grafschenden. Voor velen die met oneerlijke inzichten bezield zijn, zal het een goede les wezen.

Bron: Brugsch Handelsblad 25.08.1928

 

In den Begrafenisdienst

Meer dan eens hebben wij moeten klagen over zekere tekortkomingen of verwaarlozingen in onze Begrafenisdienst. Nu komt ons weer een geval ter oore, waartegen stellig maatregelen dienen getroffen te worden. Schikkingen waren genomen om het lijk van een persoon, in het St. Janshospitaal alhier overleden, per auto-lijkkoets naar Nieuwpoort te doen overbrengen. De ouders van de overledene hadden de taks van 5 fr. per km. voldaan. Hoe groot was echter de verontwaardiging der familie, toen zij, in plaats van een behoorlijke lijkkoets, een alledaagschen taxi zagen aankomen waarop de lijkkist zonder veel omslag was geladen geworden!

We hebben reeds een lijkkist op een bleekerskar zien vervoeren van de St. Jozefs Kliniek naar de St. Gilliskerk. Nu ontziet men het niet, het lijkenvervoer naar andere gemeenten per taxi te laten geschieden, alhoewel men den vollen prijs betaalt voor de gebruikelijke auto-lijkkoets. Het is onduldbaar dat ons Stadsbestuur aldus laat sollen met de dooden! Bezit men dan geen eergevoel meer?

Bron: Brugsch Handelsblad 08.09.1928

 

In 1932

 

De Doodenhulde

In alle steden en in een groot aantal gemeenten werd dezer dagen een vrome hulde gebracht aan de nagedachtenis van de helden die, tijdens den Grooten Oorlog, hun leven ten beste gaven voor de Eer en de Vrijheid van ons land.

Te Brugge

Door het Nationaal Verbond der Oorlogsinvalieden te Brugge, werd op den Hoogdag van Allerheiligen den jaarlijkschen rouwstoet naar het militair kerkhof ingericht om er een vrome hulde te brengen aan de gesneuvelden en afgestorvenen uit den wereldoorlog.

Te 10 uur werd in de kerk der Eerw. Paters Jezuïeten een plechtige mis gelezen tot lafenis der zielen van de duurbare afgestorvenen. Na deze godsdienstige plechtigheid vertrok de rouwstoet van uit de Sint Joorisstraat om langs de Vlamingstraat, Groote Markt, Steenstraat, Simon Stevinplaats, Mariastraat en Sinte Catharinastraat het stedelijk kerkhof te bereiken. De stoet werd geopend door ruiters van het artillerieregiment waarop het muziek van het 4e Linieregiment volgde. Zooals telken jare vergezelden vele maatschappijen met hunne vlaggen en wimpels – ook alle vaderlandsche vereenigingen, evenals de overheidspersonen waren aanwezig.

Langzaam vorderde de stoet, tusschen de ingetogen menigte, terwijl de muzieken de tonen van ingrijpende treurmarschen lieten hooren. Op gansch den doortocht stak de nationale driekleur de halfstok.

De stoet bereikte om half een het militair kerkhof. De afgeveerdigden der maatschappijen met hunne vlaggen plaatsten zich rondom den hoogen mast waarop de nationale vlag wapperde. M. Devriendt, voorzitter van den Nationalen Strijdersbond en M. De Brouwer, voorzitter van het Verbond der Oorlogsinvalieden brachten eene roerende hulde aan deze vele gesneuvelde wapenbroeders die onder de schaduw van het kruis den eeuwigen slaap rusten. Beide sprekers herinnerden aan de zware offers gebracht voor de bevrijding van het Vaderland. Na het spelen op gedempten toon van de ‘Brabançonne’ werden bloemengarven neergelegd door generaal Brassine, door Senator Victor Van Hoestenberghe en door vele maatschappijen.

Bron: Burgerwelzijn 05.11.1932

 
Publi Van de Venne - 1932, BH

Publi Van de Venne - 1932, BH

 

 

In 1933

 

INGEZONDEN. OP HET STEDELIJK KERKHOF

Geachte Heer Uitgever, Is het toegelaten dat een zwaar geladen vrachtwagen, vervoerende cimenten grafkelders en getrokken door een tractor, op het stedelijk kerkhof de gewone wandelpaden insla en er de borduringen der grafmonumenten beschadige en de plantsoenen verniele omheen de tomben, bedoeld gerij veel te zwaar en te breed zijn voor de kleine wegels? Zooiets heeft zich namelijk voorgedaan verleden Zaterdag namiddag en verscheidene personen zijn getuige geweest van dit vernielingswerk. Dan verwondert men er zich over dat, bij de gebeurlijke opening van een grafkelder, deze laatste vol water staat, ten gevolge van de barsten in de wanden, ongetwijfeld veroorzaakt door het gerij met zware vrachten te dicht langs de graven. Wat denkt de bevoegde overheid daarvan?

Met dank, enz.

Bron: Brugsch Handelsblad 05.08.1933

 

In 1934

 

Op het Stedelijk Kerkhof

Niet zelden gebeurt het dat bezoekers op het Stedelijk Kerkhof zich niet schamen bloemen te plukken en er zelf gansche planten die de graven versieren, weg te nemen.  Zulke betreurenswaardige handelwijze is niet alleen een grafschennis, maar zelfs een diefstal. Hoe dikwijls geschiedt zulks niet onder het oog van onverschilligen die maar laten begaan.

Het Gemeentebestuur vraagt dringend dat het publiek zou medewerken aan de bewaking van de grafstenen zijnerdooden. Wanneer bovenbedoelde vergrijpen worden vastgesteld, hoeft de oppergrafmaker ervan onmiddellijk verwittigd te worden opdat de grafschenners onmeedoogend worden gestraft.

Bron: Brugsch Handelsblad 11.08.1934

 
Publi Janssens - 1934, BH

Publi Janssens - 1934, BH

 

 

In 1936

 

INGEZONDEN.  Op het Stedelijk Kerkhof

Mijnheer de Uitgever, Ik neem de eerbiedige vrijheid u te vragen dat ge naar gewoonte een plaatsje zoudet vinden in uw geëerd blad, om eene gegronde klacht in te dienen. Het gaat er over ’t Stedelijk Kerkhof. Sinds eenige maanden dat er een van mijne familieleden op het kerkhof begraven werd, ben ik al zeer dikwijls met vrouw en kinders naar het graf geweest gelijk het behoort, maar telkenmale wanneer wij het kerkhof verlaten, hebben we een dubbel wee te verduren, eerst ditgene dat ons rechtstreeks betreft en ten tweede, dat wee sommige families moeten beleven als ze de beenderen van overledenen, die hun duurbaar waren, daar al met eens tentoongesteld zien nevens het graf waaz ze voor lange bestemd werden. Ja, op verschillige plaatsen op het kerkhof is het schandalig en wraakroepend, hoe men aan de wandelaars gansche geraamten tentoonstelt gedurende verschillende dagen zelfs; zelfs het hoofd (doodskop) ligt daar met al de rest nevens een put. Wat verder liggen sommige grafkelders open langs voor en de menschen kunnen in de put gaan om de kisten die in zijn te tellen, sommige ‘reflexies’ te aken en bijzonderlijk kritiek over het hout, de schoonheid, enz. Gelegenheid wordt er dus gegeven om op die kisten wat te redekavelen, zelfs in de tegenwoordigheid van de gevoelige menschen of van diegenen die juist komen een bloedverwant te verliezen.

Die twee punten, akelige tentoonstelling van beenderen, bijzonderlijk hoofden en opene grafkelders, zouden moeten verboden zijn. Er is al smart genoeg voor de rechtzinnige bezoekers van ’t doodenhof, zonder die akeligheden die zoo gemakkelijk zouden kunnen vermeden worden, want zulks is eenvoudig schandalige verwaarlozing en daarbij mag zulks ook zedenschennis heeten, eerder dan sommige onnoembare feiten van te wateren tegen een muur.

Een derde feit. Waarom hebben ze het kerkhof door, al dat zand in de wegen geplaatst? Om menschen te plagen? Welk een verstandig mensch die dat gevonden heeft… wel zeker een aktionnair van ‘ça va seul Nugget’ en daarbij van de borstelfabriek Delhaize, want na een bezoek aan ’t kerkhof, zie eens de arme vrouwen als ze buiten komen en langs de dreef hunne schoenen en kleederen borstelen om er het stof van af te doen, om in de stad niet te gelijken op globe-trotters.

N.B. Mijne vrouw is gisteren Zondag naar het kerkhof geweest en heeft daar voor de zoveelste maal dat schandalig exposeeren gezien: zij was er zoo door ontroerd, dat zij den ganschen nacht geweend heeft.

Bron: Brugsch Handelsblad 13.06.1936

 
Publi Eneman - 1936, BH

Publi Eneman - 1936, BH

 

 

In 1937

 

ALLERHEILIGEN. Een Erkentelijkheid voor enkele Bruggelingen.

Allerheiligen, Allerzielen zijn in ’t verschiet…

Stilaan komen we in een stemming van ingetogen doodenhulde…

De laatste schoonen dagen van den Herfst hebben ons ook naar het Stedelijk Brugsch kerkhof gebracht, waar talrijke bezoekers, met bloemen en planten, hun dooden regelmatig komen vereeren. Dag op dag zullen de bezoekers talrijker worden… Immers, iedereen wil met Allerheiligen den plicht tegenover zijn verwanten heilig vervullen…

Verwanten, bijzonder degenen die aan huis leefden hebben dikwijls zoo’n groote plaats in, en om, ons leven gehad, dat we tekort zouden komen aan ons innerlijk gemoedsleven moest er rond Allerheiligen geen daad van piëteit gesteld worden… Het is een vervulling, als een ander, van een plichtsbesef…

Maar op het Brugsche kerkhof liggen niet alleen de nauwste bloedverwanten, maar ook al degenen die in- en om onze stad naam hebben gedragen en het hunne, gedurende hun leven, ertoe bijgedragen hebben om onze stad de eer te bezorgen die ze deelachtig is geworden. In dit verband kunnen er schoone graven ontdekt worden…  Hoe dikwijls richt men zijn schreden niet naar het weidsche graf van Guido Gezelle, dat zoo heerlijk het opschrift draagt:

Hier ligt begraven heer en meester Guido Gezelle, die te Brugge geboren op den 1ste in Bloeimaand 1830, aldaar uitsliep op de 27ste in slachtmaand 1899. 

 

Deze dichter heeft immers, meer dan wie ook, de naam van onze duurbare stad en van West Vlaanderen wijd laten bekend maken. Op het graf zelf vindt men de wapens van enkele steden waar Gezelle zijn leven gesleten heeft… Doch thans zouden al de steden, waar Vlaamsch of Nederlandsch gesproken wordt, erop moeten gebijteld worden. Zijn geest is overal omzeggens doorgedrongen en de artistieke bewondering die naar hem uitstraalt ligt ook aan onze stad verbonden. De kunstenaar Gezelle, die te Brugge geboren werd, er geleefd heeft, en zijn taal van West Vlaanderen er leerde kennen en het uitgewerkt heeft, zooals geen een woord-kunstenaar het vermocht, heeft onbetwistbaar op zijn manier een onbetaalbare glorie aan onze stad bezorgd…  Voor hem zouden wij als Bruggelingen niet genoeg kunnen doen…, en is in dit licht beschouwd het standbeeld dat hem geschonken werd, in een bijna verloren hoek van de stad, toch maar een schamel, schamel iets… Zeker zou hij er zich over beschaamd hebben…  zijn nederigheid nog daar gelaten, zooals uit dit vers spruit dat op zijn grafsteen vereeuwigd werd:

 

Uit de diepten roepe ik, Heere

Hoort, ik bidde U, naar mijn stem;

Wilt uw oor U te mijwaart keeren

Die om bijstand biddend hem.

 

Daar zijn ook andere monumenten voorhanden die op zijn minst een oogopslag mogen afdwingen… In den hoofdwegel vinden wij nog Isaac Josef De Meyer. De kunstenaars weten maar al te goed welk een prachtverzameling van kunstwerken Dokter Désiré De Meyer bezat die hij van zijn vader overgeërfd had. Zijn vader, militaire dokter van Napoleon, is eveneens te Brugge begraven en op zijn grafzuil lezen we de namen van de historische veldslagen die hij medegemaakt heeft: Eckmuhl, Landshut, Ratisbonne, Ebersberg, Essling, Wagram en Waterloo…  Een heele onomvattelijke verbeelding gaat voor ons open! Welke hoogtepunten van de historie heeft die Bruggeling niet mede gemaakt en welk een val…! Spijtig dat buiten deze enkele namen dit graf voor eeuwig stom moet blijven…

 

Verder is het een verteedering die zich van ons meester maakt. Hier liggen begraven de Brugsche Begijntjes uit het beluik gezegd ‘Ten Wijngaerde’… Iedereen moet er wel van overtuigd zijn dat het Begijnhof van Brugge, meer dan wie ook, het zijne gedaan heeft om onze stad wijd en zijd bekend te maken… Met een zekere indachtigheid lezen we op een zuil dat half onder een boompje weg gestoken is:

O God der Heirkrachten,

Keer weder beschouwd

Van den Hemelen, zie en

Bezoek dezen Wijngaerd

En volmaek hem dien uwe

Rechterhand geplant heeft.

 

Er zijn nog andere graven die onze erkentelijkheid en onzen eerbied opwekken, onze groote eerbied, wanneer we lezen…:

‘docteur, victime de son art’

 

Of wanneer we lezen over dokter Herman Sabbe die zoo jeugdig heen ging:

‘Hij ging henen in zijn beloftevollen dageraad’

 

Maar weer enkele meters verder rijst de geheele Brugsche wereld voor ons, wanneer we voor een klein kruisje de beeltenis van een vrouw ontdekken met een Brugschen kapmantel… Met Allerheiligen en Allerzielen roept ze gansch onze Brugsche bevolking tot zich. Maar ook het aandenken van dit zoo jong grafzerkje dat reeds met een laagje mos bedekt is maar waarop we toch in roode letters nog kunnen lezen:

Te Brugge geboren en ’s anderendaags overleden – 1866

 

Sinds 1866 prijkt dit steenen kruis op ons kerkhof en roept dit eendaagsche kind verre verwanten tot aan zijn graf. Hoe moeten de ouders dit wichtje als hun hoogsten wensch lief gehad hebben. Helaas… Of zooals dit ander zerkje met dien mooien aanhef van de Brugsche dichteres Marguerite Coppin,

‘O Maman, ne crois pas que c’est moi sous la pierre…’

 

Gansch het Brugsche verleden is op deze plaats van den treurboom besloten…  Jong en oud, arm en rijk, vergeten en vereeuwigd, allen die hunne plaats in deze stad eenmaal hebben gehad… rusten er. Met Allerheiligen in ’t verschiet is dit meer dan een doodenhulde… een erkentelijkheid.

Bron: Brugsch Handelsblad 30.10.1937

 

In 1938

 

Allerheiligen op het Brugsch Kerkhof

Met fotoreportage (Samenstelling en foto’s Segers).

De dag der Doodenherdenking wordt te Brugge hoe langer hoe meer in eere gehouden. (1) Ondanks het slecht weder was de toeloop van volk naar het Brugsch kerkhof ongewoon groot. De graven waren rijkelijk versierd met levende bloemen. (2) In de dreef van het kerkhof staan de bloemenverkoopers die ook dit jaar geen reden tot klagen hadden. (3) De begraafplaats der Duitsch gesneuvelden, de overkapte houten kruisjes geven een indruk van verlatenheid en weemoed.  (4) De begraafplaats der Belgisch gesneuvelden, flink onderhouden en met bloemen beplant. (5) De meisjes uit de Rijksnormaalschool stappen mede in den treurigen Rouwstoet. (6) Menig roerend toneeltje op de graven van de duurbare afgestorvenen. (7) Alles wordt beheerscht door het kruis, symbool van hoop in een ander leven.

Bron: Brugsch Handelsblad 05.11.1938

 

In 1939

 

Dieften en wantoestand op het Brugsch Kerkhof

Volgend schrijven ontvangen:

Deze week ging ik op een namiddag op het Brugsch Kerkhof (een echte zandwoestijn) een bezoek brengen aan het graf van mijne echtgenoote, en stelde vast met diepe verontwaardiging dat vier versieringsplanten van voor het graf weggenomen waren. Ik was pas bezig met het graf wat op te schikken toen ik eensklaps een vrouw hoorde weenen en roepen: ‘Er gaan hier schandalige feiten om op het kerkhof; men steelt hier gelijk in een bosch. Vrijdag l.l. heb ik alhier een mandje met bloemen ter waarde van 35 fr. op het graf van mijn man neergelegd en ik zie nu dat het verdwenen is.

Die arme vrouw weende bittere tranen over dit wraakroepend voorval. Ik ging tot bij den grafmaker, welke ik ontmoette te samen met de heeren De Klerck en Joye, stadsbeambten voor den Begravingsdienst en er werd mij gezegd dat deze schandalige dieften zich sedert verscheidene weken alhier op het kerkhof voordoen, doch dat men er tot nu toe niet in gelukt is de daders te ontdekken, noch de dieften te doen ophouden.

Er is hier een groot gemis aan toezicht op het Brugsch Kerkhof, alwaar de versieringen der grafsteden aan de roofzucht en vernielingsgeest van wangedrochten zijn blootgesteld. Een beter toezicht dringt zich onmiddellijk op, want deze toestand moet ophouden, zooniet is er grootelijks te verwachten dat in geval van ontdekking op heeterdaad van een dief, door een benadeeligde, er erge gevolgen te vreezen zijn.

Bron: Brugsch Handelsblad 03.06.1939

 
Publi Guilini - 1939, BH

Publi Guilini - 1939, BH

 


In den Brugschen Gemeenteraad

Nadat de heer Pieter Verbeke bij ordemotie gevraagd had zoo spoedig mogelijk de nieuwe benaming van de Albertplaats in een straatnaambord te bevestigen, wat spoedig beloofd wordt door den heer burgemeester, wijst de heer Verstappen op den onhebbelijken toestand op het Stedelijk Kerkhof waar geen enkel W.C. te vinden is en de menschen genoodzaakt naar de Steenbrugsche Wandeling te doen gaan. De heer Burgemeester is op de hoogte van dien toestand en zal zorgen dat daar verbetering wordt aan toegebracht.

Bron: Brugsch Handelsblad 10.06.1939


Op het stedelijk kerkhof

Ten gevolge van de herhaalde diefstallen op het kerkhof werd deze week het kerkhof bijzonder goed bewaakt. Wij verhopen dat een einde zal worden gesteld aan de schending van de graven.

Wij willen de bevoegde overheid attent maken op het volgende. Het lijkhuis links aan den ingang, tegen de W.C. laat veel te wenschen over, niettegenstaande het er uiterlijk nog nieuw uitziet. Wij kwamen bij toeval daar voorbij en men had zeker een ontgraving moeten doen, of er lag een lijk in den kelder van dit lijkhuis, want een verpestende reuk kwam uit den kelder, die open stond.

Dit zou toch niet mogen gebeuren. Waarom geen betere verluchting aangebracht, om alles naar boven te laten trekken! En waarom die kelder geopend wanneer nog veel bezoekers aanwezig zijn op de begraafplaats.

Bron: Brugsch Handelsblad 17.06.1939


Tuchtstraf aan den oppergrafmaker

Ons stedelijk kerkhof rijdt voor de zoveelste maal geweldig op de tong. De opper-grafmaker werd voor acht dagen geschorst in zijn ambt.

Herhaalde klachten van machtsmisbruik in de uitoefening van zijn bediening waren de oorzaak dat het schepencollege dezen tuchtmaatregel nam.  Wij kregen op de redactie verschillende brieven in betrekking tot dit geval. In bijna elk schrijven vraagt men zich af hoe het mogelijk is, dat een bediende die zich herhaaldelijk vergreep aan het reglement, nog immer in dienst wordt gehouden. Men spreekt van hooge invloeden, enz. enz.

Wij oordeelen dat het tijd wordt eens en voor goed gedaan te maken met de talrijke klachten die overal opstijgen. Meer dan ooit komen de tongen los en onschuldige menschen worden erbij gesleurd als de beschermers, de dekkers, van alle misbruiken die nu sedert jaar en dag aangeklaagd worden.

Dit geval krijg heel zeker ’n staartje in den gemeenteraad.

Bron: Brugsch Handelsblad 17.06.1939


Brugge’s kerkhof

Ja, wat wilt ge, Brugge’s kerkhof rijdt weeral eens op de tonge! ’t Is precies de eerste keer niet. ’t Is jaren dat er over geklapt en gedaan wordt, maar ja, nu is ’t iets waarover al menschen redekavelen, en ’t is over de straffe door ons gemeentebestuur aan den oppergrafmaker opgelegd; en de oude en de nieuwe onregelmatigheden komen er bij te pas! We zeggen, ’t is jaren…

’t Was aan ’t hooren nu een bloempot die weg was of een gedenkenisje, ’t was een kruisje dat verdween, ’t was een schending alhier of aldaar… ’t Was altijd ’t eene of ’t andere, en aan de klachten kwam of komt er geen einde. “Wat is me dat voor een boel” wordt er algemeen gezegd in de stad en door het volk.

Voor veertien dagen lazen we in ‘t “Brugsch Handelsblad” dat de oppergrafmaker voor 8 dagen geschorst was, of op koekskens gezet was… en dat er op ons kerkhof zaken gebeuren die niet mogen gedoogd worden. Uilenspiegel zei: “Waar rook is, is er vuur”; en vuur ontstaat niet door zichzelf. Dus moet er toch wel iets van zijn die in zijn haak niet zit. In de laatste dagen zijn we zoo per toeval getuige geweest van een samenspraak over die kwestie en.. moest het waar werkelijk waar zijn wat ons daar ter oore is gekomen, dan moeten we rechtuit bekennen dat er vieze dingen gebeuren op ons kerkhof.

Het stadsbestuur dat lont heeft geroken, heeft een onderzoek ingesteld en onzen oppergrafmaker gedagvaard in het Schepencollege. Daar zijn de poppen aan ’t dansen gegaan, en ’t ging zoo verre dat wanneer onzen geachten heer burgemeester de feiten voorlegde, onzen fameuzen oppergrafmaker voor antwoord gaf; “Mijnheer de burgemeester, zoudt gij dat niet willen schrijven zwart op wit, dan zal ik U antwoorden per brief”. En bij ’t verlaten der Schepenzaal dierf hij nog zeggen tegen den heer burgemeester: “’k Zou U vragen dat gij in ’t vervolg beter uw oogen zoudt open doen”. Wat zegt ge van zulke vuile pretentie!

’t Verwondert ons, dat het Schepencollege zoo gematigd en gedoogzaam geweest is, in ’t opleggen van zijn straf, want voor zulke pretentieuze aanstellerij alleen van een stadsbediende tegenover zijn Oversten, ware een dergelijke straf nog veel te klein.

’t Verwondert ons te meer daar we reeds herhaalde malen gezien hebben welke zware straffen er worden toegepast aan andere stadsbeambten, ’t zij politie of bediende, die soms voor het drinken van een arm glas bier, wanneer het nood of deugd doet, veel zwaardere straffen oploopen en soms jaren en jaren het slachtoffer zijn van één enkele zwakheid. Of zou de zaak in feite zoo erg niet zijn?

Dan begrijpen we niet waarom ons stadsbestuur over heel die grafkelderkwestie zwijgt als vermoord en heel de zaak mede in dien grafkelder wil stoppen. Klare en heldere wijn dient hier geschonken te worden, en dit in ’t belang van eenieder, zoowel van ons stadsbestuur als van heel de Brugsche bevolking. Te waken over de rust en de goede orde op het kerkhof moet een ambt zijn van Eere welke buiten en boven alle kritiek dient te staan.

En hier is ’t gepast te wijzen op de verantwoordelijkheid van hen die van ambtswege aangesteld zijn om klaarheid en orde te scheppen in den toestand van het kerkhof, rustplaats van onze duurbare afgestorvenen.

Is de bevoegde Schepen in de eerste plaats aansprakelijk, gansch het Schepencollege is mede verantwoordelijk. Want dit mag niet uit ’t ooge verloren worden dat indien een bediende te kort komt aan zijn plichten, het gezag dient in te grijpen. Doet het zulks niet, dan maakt dit gezag zich niet alleen schuldig aan plichtsverzuim, maar het maakt zich de medeplichtige van den schuldige. Te lang reeds duurt de klachtenregen over het kerkhof. Het moet uit zijn met getalm en lapmiddelen.

De tijd is gekomen om doelmatige en krachtige maatregelen die voor goed een einde stellen aan alle onregelmatigheden. De Brugsch bevolking dient verzekerd dat de graven van hun duurbaren in ruste en vrede gelaten worden. Zulks is een dringende plicht en wij durven verhopen dat ons stadsbestuur dat tegenwoordig met vaste hand de belangen onzer stad weet hoog te houden, ook in dit geval zijn plicht ten volle zal kwijten.

Bron: Brugsch Handelsblad 01.07.1939


Drie geraamten opgegraven

Op de Gentpoortvest te Brugge is men, sinds enkele weken, bezig met werken van belang uit te voeren. Woensdag, toen men andermaal opdelvingen deed, ontdekte een werkman een drietal geraamten, alsmede een bajonet; op het wapen stond het jaartal 1700. Betreft het de geraamten van soldaten die daar een paar honderd jaar geleden begraven werden? De overblijfselen werden naar het stedelijk kerkhof overgebracht.

Bron: Brugsch Handelsblad 01.07.1939


In 1941


Er wordt gestolen op het kerkhof

Sedert geruimen tijd vernamen wij dat opnieuw diefstallen worden gepleegd op het stedelijk kerkhof. De heer Gustaaf Lescrauwaet geeft een belooning van 100 fr. aan hem, die hem op het spoor kan brengen van den dief die het bronzen omlijst portret stool van zijn overleden vrouw. Het graf van de familie Lescrauwaet – Smissaert is gelegen een twintigtal meter van het graf van Guido Gezelle. Zulke diefstallen zijn wraakroepen !

Bron: Brugsch Handelsblad 15.02.1941